Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4054

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200903661/2/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: het college) met toepassing van artikel 18.12 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 1 februari 2005 aan [verzoeker] verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer voor zijn varkensvermeerderingsbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken.


Uitspraak

200903661/2/M2. Datum uitspraak: 22 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: het college) met toepassing van artikel 18.12 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 1 februari 2005 aan [verzoeker] verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer voor zijn varkensvermeerderingsbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 19 mei 2009, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009, beroep ingesteld. Bij brief bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juli 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door A.P.M. van der Plas, en het college, vertegenwoordigd door J.M.T.M. Sprengers en M.T.M. Heijligers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De voorzitter overweegt dat de brief van het college van 7 april 2009, verzonden op 22 april 2009, de indruk wekt dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure is toegepast. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt echter dat dit niet het geval is. Gelet hierop zal het als beroepschrift ingezonden stuk van 19 mei 2009 als bezwaarschrift aan de gemeente worden doorgestuurd. 2.2. [verzoeker] voert aan het besluit disproportioneel te vinden. Volgens hem is het besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en redelijkheid tot stand gekomen. Hij heeft inmiddels dure investeringen gedaan om mede op aandringen van de burgemeester van Laarbeek zijn varkensstallen af te bouwen. Dat hij mogelijkerwijs de aan hem vergunde stallen nog niet volledig heeft gerealiseerd mag volgens hem geen reden zijn om de gehele milieuvergunning in te trekken. 2.2.1. Het college stelt dat uit meerdere controlebezoeken gebleken is dat de inrichting niet in overeenstemming met de verleende vergunning in werking is. Er worden meer of andere dieren gehouden dan is toegestaan en de emissiepunten zijn niet uitgevoerd conform de vergunning. De op 8 november 2007 opgelegde lasten onder dwangsom hebben niet tot het opheffen van de overtredingen geleid. Het college is van mening dat onder de onderhavige omstandigheden het algemene belang en het belang van de omwonenden moet prevaleren boven het belang dat [verzoeker] heeft bij voortzetting van de illegale situatie. 2.2.2. Ingevolge artikel 18.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, het ten aanzien van een vergunning bevoegde gezag, de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet overeenkomstig die vergunning of de daaraan verbonden voorschriften is gehandeld. 2.2.3. Niet in geschil is dat de inrichting niet in overeenstemming met de verleende vergunning in werking is. De voorzitter overweegt dat het college wat betreft de wijze waarop en de modaliteiten waaronder handhavend wordt opgetreden, over een ruime beleidsvrijheid beschikt. De voorzitter overweegt verder dat wat er ook zij van de vraag of en in hoeverre de onderhavige vergunning gelet op artikel 8.18 van de Wet milieubeheer geheel of gedeeltelijk is komen te vervallen, ter zitting gebleken is dat de inrichting inmiddels grotendeels in overeenstemming met de vergunning is gebracht en dat de gemeente tot kort voor het bestreden besluit er bij [verzoeker] op heeft aangedrongen verder te gaan met zijn investeringen. Tevens is ter zitting gebleken dat zowel het college als [verzoeker] ruimte zien om in onderling overleg op korte termijn tot beëindiging van de overtredingen te komen. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat de voorzitter voorshands niet gebleken is dat het in werking zijn van onderhavige inrichting onacceptabele nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt is de voorzitter van oordeel dat het bestreden besluit voor schorsing in aanmerking komt. 2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.4. Het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek van 7 april 2009, kenmerk TH/BM15LH/MH/IV02 tot zes weken na het nemen van het besluit op bezwaar; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Laarbeek aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. gelast dat de gemeente Laarbeek aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009 315.